Zes basisoefeningen 

  1. De eerste oefening is een concentratieoefening. Probeer je eens een maand lang elke dag 5 minuten te richten op een eenvoudig voorwerp. Bijvoorbeeld een wasknijper of een lucifersdoosje. (Kies je eigen voorwerp.) Vorm je alleen gedachtes die strikt met dat voorwerp te maken hebben en laat je niet afleiden. Hoe ziet het voorwerp er precies uit? Hoe is het gemaakt? Waar wordt het voor gebruikt? Op deze manier versterk je de controle over je gedachten en vliegen ze niet alle kanten op. Het maakt dat je die vaardigheid dan ook in andere situaties van het leven kan inzetten.
  2. De tweede oefening is een initiatief oefening. Deze oefening versterkt je wilskracht. Kun je je een maand lang elke dag iets eenvoudigs voornemen en dat ook werkelijk uitvoeren? De handeling die je kiest hoeft op zich geen nut te hebben. Dus kies niet iets wat je toch al moet doen, maar neem je bijvoorbeeld voor om op een bepaald tijdstip van de dag je veter van je schoen los en weer vastmaken, of verzin iets anders. Voldoening ontstaat dat je kunt uitvoeren wat je jezelf voorneemt. Als dat bij kleine dingen lukt, krijg je ook zelf vertrouwen bij grotere zaken.
  3. De derde oefening is een oefening tot zelfwaarneming en beheersing van je gevoelens. Welke gevoelens leven er eigenlijk doorgaans in je en hoe geef je daar uiting aan? Zijn de uitingen van je gevoelens in overeenstemming met de omstandigheden? Als je lacht, (of huilt) lach je niet te veel? Of om ongepaste zaken? Ben je misschien gouw boos, of cynisch of juist onverschillig? En vooral hoe toon je die. Misschien toon je dat teveel, of juist te weinig. Wat is passend voor dat moment? Observeer jezelf hierin. Daarbij gaat het niet om een veroordeling van jezelf, alleen om een objectief waarnemen. Het gaat er niet om gevoelens te onderdrukken, of juist volop te laten gaan, maar er komt ruimte om nieuwe meer verfijnde gevoelens te ontdekken over wat de wereld je wilt zeggen.
  4. De vierde oefening is een positiviteits-oefening. Er is veel lelijks in de wereld waar te nemen, maar dat mag ons niet verhinderen overal ook het mooie, goede en ware te zien. Positief zijn betekent niet alles met een roze bril te zien. Het gaat erom naast het slechte ook het goede te zien en dit ook werkelijk te beleven. Oefen dat in de kleine dingen die je op een dag om je heen ziet, of tegenkomt.
  5. De vijfde oefening is een oefening in onbevangenheid. Hoe onbevangen sta je in het leven? Denk je dat je altijd gelijk hebt? Of dat een ander dat altijd heeft? Geloof je de kranten en media? En waarom niet? Het zou waar kunnen zijn. Zelfs als de zon morgen niet op zou gaan. Hoe open sta je voor nieuwe dingen? Of scherm je je ervoor af. Zie hoe heerlijk onbevangen kinderen kunnen zijn. Zouden we dat zelf ook niet wensen? Dat wil niet zeggen dat we niet ook reëel moeten zijn. Maar we kunnen wel proberen onbevangen en met vertrouwen in de realiteit te staan.
  6. De zesde oefening is een harmonisatie van de vorige oefeningen. Doe de oefeningen twee aan twee, of meerdere tegelijk en stem ze op elkaar af.

Meestal doe je de één oefeningen per maand, in de volgorde zoals hier beschreven. Voor een beschrijving van de oefeningen door Rudolf Steiner zelf zie o.a. 'De wetenschap van de geheimen der ziel' of 'de weg tot hoger inzicht'. - Ivar Römer

print deze pagina...

© Antroposofie in Groningen 2010-2025